Tijdens de Tweede Wereldoorlog schoten de criminaliteitscijfers de hoogte in, vooral voor diefstal en andere vermogensdelicten. Niet alleen mensen met een vooroorlogs strafblad maakten zich hieraan schuldig, ook voorheen ‘nette’ burgers. Sommigen van hen voelden zich door de bezettingsomstandigheden gedwongen om te stelen, anderen maakten misbruik van de situatie.
Hoe rechtvaardigden verdachten hun misdrijven voor zichzelf en voor anderen? Beschouwden ze diefstal tijdens de bezetting überhaupt als misdrijf? En hoe zat het met de Nederlandse rechters die over hen moesten oordelen? Hadden zij tijdens de bezetting meer compassie voor stelende landgenoten of beschouwden ze diefstal in tijden van schaarste en toenemende armoede juist als een extra groot gevaar, dat hard bestraft moest worden? Op basis van procesdossiers en vonnissen geeft Jan Julia Zurné een inkijkje in de levens, ervaringen en motivaties van oorlogsboeven.