De razzia bij de joodse regenjassenfabriek Hollandia Kattenburg op 11 november 1942 is exemplarisch voor de willekeur, de onverschilligheid en de razernij van de
Jodenvervolging. Het is een cruciale gebeurtenis, die een direct gevolg blijkt te zijn van een hoog oplopend conflict binnen het Duitse bezettingsbestuur over de vrijstelling van deportatie van de zogenoemde Rüstungsjuden, joden die voor de Wehrmacht werkten. En dat deden de medewerkers van Hollandia Kattenburg. Onder Duitse dwang produceerde de fabriek op grote schaal gevechtskleding
voor het Duitse leger. Door de joodse medewerkers te beschuldigen van sabotage en communistische sympathieën kon Höhere SS- und Polizeiführer H.A.
Rauter, met steun van H. Himmler, dit conflict in zijn voordeel beslechten. Het betekende het einde van de uitzonderingspositie van alle joden in Nederland die
voor de Wehrmacht werkten. Slechts enkele medewerkers overleefden Auschwitz of de Schmeltkampen, waar de mannen zich dood moesten werken.